Stad, langs uw blinkend water liep ik voort, ik zag uw markten in het morgenlicht, ik heb van u gedronken en gedicht en ’t stromen van uw aderen gehoord.
De toren met het trillend vergezicht, een schrale trambel die de morgen stoort,- ik daal en wandel langs het water voort het ruime land in dat rondom ligt.
En zijn die u bewonen nors en klein, geroest, gekerkerd in de stugge schijn: wat vreemd en anders is dan wij deugt niet...
Ik die u hebt geproefd op straat en plein moet duizelen en soms zelfs dronken zijn van al uw zon en wind en wijd verschiet.
A. Marja
Martini Rustig rijst de ranke toren Uit het stadsgewoel omhoog; Hoog verheven, als verloren In zijn transen, boog op boog En hij staart er ver in ’t ronde Over stad en veld en meer Roepend met metalen monde Al de uren keer op keer. Vader van Micha de Vreede.
Martini (1 couplet van 12) 1917 gepubliceerd in ‘Orgaan’ van de Christelijke Gymnasiasten Bond